Bovenstaande poëtische regels zijn de vrucht van
'n poging om 'n gedicht
te schrijven geïnspireerd op Han Yus Buiten mijn poort dat
overeenkomstige gevoelens zou uitdrukken, en dezelfde indeling in drie
kwatrijnen (strofen van
vier versregels) zou hebben.
Bij mij zijn het eerste en derde kwatrijn echter uiteindelijk
gereduceerd tot
koepletten van twee
regels aan het begin en aan het eind.
De helft van Iets anders voor dan wordt nog wel gevormd door
'n kwatrijn in het midden.
Elke regel telt twaalf lettergrepen, 'n gebruikelijk (maar niet
absoluut)
maksimum voor 'n
dichtregel in 'n taal waarin een- tot tweederde van de
lettergrepen beklemtoond is (en eveneens een- tot tweederde
onbeklemtoond).
Hoewel er geen vaste indeling in versvoeten is, eindigt de laatste
regel nadrukkelijk in 'n jambe ('n onbetoonde lettergreep gevolgd door
'n betoonde), terwijl alle voorafgaande regels eindigen in 'n trochee
('n betoonde lettergreep gevolgd door 'n onbetoonde).
Het gedicht van Han Yu is te vinden in Spiegel van de Klassieke
Chinese Poëzie, samengesteld en vertaald door W. L. Idema (J. M.
Meulenhoff Nederland, Amsterdam, 1991, blz. 366).
In de eerste strofe schrijft Han Yu, die 1180 jaren voor mij geboren
werd, over miljoenen huizen in de Chinese hoofdstad Chang'an (het
huidige Xi'an, in de eeuw waarin Han Yu leefde de grootste stad ter
wereld).
De stad met 'miljoenen huizen' (feitelijk bijna 'n miljoen mensen
binnen de stadsmuren) is bij mij de wereld met miljarden mensen
geworden.
In deze stad, schrijft Han Yu, is er niemand om mee om te gaan, hetgeen
bij mij in minder ekstreme termen ook terug te vinden is in de
tweede regel.
In de derde regel van zijn eerste strofe stelt Han Yu zich de vraag,
"Hoe zou ik 't wagen eenzaamheid te zoeken?"
Deze vraag komt bij mij niet meer voor, maar wel het verschijnsel
eenzaamheid zelf, in de laatste regel van het gedicht.
In zijn tweede strofe meldt Han Yu dat je in de geschriften nog de
woorden van de lieden uit de oudheid vindt.
Duizend jaren zijn 'als een rendez-vous' als de dichter die leest.
Die geschriften uit het verleden, en nog steeds beschouwd en behandeld
als zijnde van het heden, bevatten misschien wel de woorden van de
denkers en gelovigen uit de oudheid, in Iets anders voor dan
bevatten zij juist niet de woorden van de mens van de toekomst,
niet de ideeën of normen en waarden van de nieuwe mens.
Deze middelste strofe die bij mij qua vorm het minst afwijkt van de
middelste strofe in Buiten mijn poort wijkt er dus inhoudelijk
het meest vanaf.
Ofschoon deze strofe de helft van mijn gedicht vormt, loopt het gedicht
ook heel goed zonder dit kwatrijn:
Vandaag telt de wereldkloot miljarden mensen,
maar wie zijn er om iets anders mee te delen?
Iets anders voor dan weigert mij te verlaten,
en veroordeelt mij tot eenzaamheid in het nu!
Vandaag telt de wereldkloot miljarden mensen,
Han Yu begint zijn derde strofe met te stellen dat buiten zijn poort
elk zijn eigen weg volgt, en eindigt met het verzoek binnen zijn poort
te mogen rusten: "Want 's Hemels lot verlaat mij niet!"
In mijn gedicht komt dat niet verlaten in de derde strofe ook voor,
maar vanuit 'n totaal ander perspektief.
Bij Han Yu is het 'n uit het verleden overgeleverd, ongewijzigd geloof
zoals beleden door 'de lieden uit de oudheid' dat hem niet verlaat; bij
mij is het 'iets anders', d.w.z 'n alternatieve leer die heden (nog)
niet als (voldoende) waardevol wordt beschouwd, en wel 'voor dan',
d.w.z. de toekomst zoals naar verwezen in de middelste strofe.
De 'veroordeling tot eenzaamheid' is in bepaalde mate zeker aanwezig,
maar hoe dramatisch zij is, hangt natuurlijk af van hoe men die
'veroordeling' beleeft of van wat er tegen die 'eenzaamheid' of het
alleen zijn op weegt.
Tenslotte nog enkele opmerkingen over de woordkeuze hier en daar.
Het mee( )delen in de tweede regel is 'n gelukkige vondst en kan
geheel terecht op twee heel verschillende manieren geïnterpreteerd
worden.
(Denkt men aan 'n mededeling, dan kan men ook nog aan mededelingen
denken die qua inhoud sterk uiteenlopen.)
De woorden
zhij en zhijn (met of
zonder h) in de tweede regel van het kwatrijn zijn
geslachtsoverschrijdende voornaamwoorden waarmee niet naar
'n andere vrouw of man maar naar 'n andere persoon wordt
verwezen.
Men mag immers verwachten dat in de geschriften van de toekomst ook
seksueel
irrelevantisme
in de taal in principe niet meer voorkomt.
Let op dat die in de derde regel van het kwatrijn verwijst naar
de woorden van de mens van de toekomst, en niet naar de geschriften
(uit het verleden) waarin die woorden nog niet staan.
Geschriften uit het verleden hebben het over wat geschiedde;
geschiedenis, als het goed is, over wat echt geschiedde.
Mijn geschiedt in de laatste regel van het kwatrijn verbreekt
dit verband met het verleden, als men er al last van mocht hebben: het
betekent zal gebeuren, hoewel het hier, met enige poëtische
vrijheid, ook eenvoudigweg opgevat mag worden als (het geval) zal
zijn.